topmenu

Wat zijn de gevolgen van de pensioenhervorming onder Michel 1 ?

De wettelijke pensioenen zijn voor de staat een kost die ieder jaar met 4,5 % toeneemt, dit is meer dan de inflatie en de economische groei samen. Sinds eind 2011 en vanuit deze alarmerende vaststelling, hebben de opeenvolgende ministers van Pensioenen hervormingen doorgevoerd met het oog op het verzekeren van het voortbestaan van het pensioenstelsel.

Deze hervormingen worden in de toekomst voorzien:

  • Verhogen van de pensioenleeftijd;
  • Invoeren van een puntensysteem voor de pensioenberekening (2030);
  • Afschaffen van de pensioenbonus;
  • Openstellen van de aanvullende verzekering tot de zelfstandigen-natuurlijke personen;
  • Verlagen van de eindbelasting op het pensioensparen;
  • Bevriezen van het maximaal aftrekbare bedrag voor pensioensparen.

Merk op dat deze regeringsvoorstellen tot hier toe nog niet allemaal werden goedgekeurd.

Wettelijk pensioen (1ste pijler)

Vervroegd pensioen

Tussen 2012 en 2016 stijgen de voorwaarden om met vervroegd pensioen te gaan van 60 naar 62 jaar en van 35 naar 40 loopbaanjaren, en dat zowel in de privé- als in de overheidssector.

Voorwaarden voor het vervroegd pensioen:

Datum Minimumleeftijd Loopbaanvoorwaarden* 
2012 60 jaar 35 jaar
2013 60,5 jaar 38 jaar
2014 61 jaar 39 jaar
2015 61,5 jaar 40 jaar
2016 62 jaar 40 jaar

* inclusief de gelijkgestelde periodes zoals ziekte, brugpensioen en werkloosheid

 

 

De wetgever voorziet echter in verschillende overgangsmaatregelen voor de personen die binnenkort de huidig toegelaten pensioenleeftijd bereiken.

In de regering Michel zet de minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine de hervormingen voort om geleidelijk het vervroegd pensioen op 63 jaar en 42 loopbaanjaren te brengen (uitgezonderd de lange loopbanen en de zware beroepen).

Wettelijk pensioen

Op langere termijn zou de wettelijke pensioenleeftijd eveneens moeten opgetrokken worden tot 66 jaar in 2025 en 67 jaar in 2030. Hoewel slechts 10 % van de bevolking werkt tot de wettelijke pensioenleeftijd, is het belangrijk een zekere speling te behouden tussen het vervroegd pensioen en het wettelijk pensioen.

Berekening van het pensioen

De regering wil vóór 2030 een nieuw puntensysteem invoeren voor de berekening van het pensioen. De berekening zou er als volgt uitzien: pensioen = (aantal punten) x (waarde van het punt).

Volgens het regeerakkoord:

  • Hangt het aantal punten af “van de verhouding tussen de eigen beroepsinkomsten of het eigen arbeidsloon en het gemiddelde arbeidsloon van de actieven in het eigen stelsel en van de lengte van de eigen loopbaan ten opzichte van de referentieloopbaan in het eigen stelsel.”
  • De waarde van het punt is afhankelijk van het gemiddelde arbeidsinkomen van de actieven op het moment van de opname van het pensioen.

Pensioenbonus

De pensioenbonus, ten voordele van de loontrekkenden die blijven werken terwijl ze de arbeidsmarkt zouden mogen verlaten, werd op 1 januari 2015 afgeschaft voor diegenen die op die datum niet aan de voorwaarden voldeden om die bonus op te bouwen. De oude regels blijven behouden voor diegenen die een pensioenbonus opgebouwd hebben tot 31 december 2014.

Aanvullende verzekering (2de pijler)

De fiscale behandeling van de betaling van de tweede pijler in een rente zou gelijkgeschakeld moeten worden met die van de uitbetaling in kapitaal. Volgens het regeerakkoord zouden de bestaande fiscale voordelen niet verminderd worden.

De regering wil eveneens de mogelijkheid creëren, voor de zelfstandigen-natuurlijke personen om een aanvullend pensioen van de 2de pijler te onderschrijven, naar het voorbeeld van dat voor de zelfstandige bedrijfsleiders (Individuele Pensioentoezegging).

Pensioensparen (3de pijler)

Vermindering van de eindbelasting

De regering wil het pensioensparen in de 3de pijler verder blijven aanmoedigen: de bestaande heffing op het pensioensparen zou verlaagd worden van 10 % naar 8 %. De verminderde heffing zou echter vervroegd worden ingehouden en gespreid worden over meerdere jaren.

Bevriezing van het aftrekbaar bedrag

Het maximaal aftrekbaar bedrag is gelijk aan 940 euro in 2014, in plaats van 950 euro. Dat bedrag blijft ook in 2015 (aanslagjaar 2016) van toepassing. 

 

, ,